Biografie

Plato (Grieks: Πλατων, eigenlijk een bijnaam die Breedgeschouderde betekent, verwijzend naar zijn atletische gestalte) werd   geboren te Athene in 427 v. Chr., uit een aristocratische familie (zijn vader was extreem rijk), die niet bepaald dweepte met de democratie. Hij genoot een zeer verzorgde opvoeding: reeds als jongeman kende hij veel succes op sportief en literair vlak. Hij kan beschouwd worden als verreweg de meest getalenteerde "student" van Socrates. Na diens dood volgde hij eerst nog les bij Euclides van Megara, maar besloot toen uit te wijken naar Zuid-Italië en Sicilië, in de hoop daar een nieuw leven te beginnen. Zijn verblijf aan het hof van Dionysius I, tiran van Syracuse, liep slecht af: wegens een meningsverschil over de ideale staatsvorm viel hij in ongenade bij de tiran en werd wellicht gearresteerd. Mogelijk heeft Plato rondgereisd, en bezocht hij ook Egypte. De tragische dood en de opvattingen van zijn leermeester Socrates bleven hem levenslang bezighouden en zijn werk beïnvloeden. Bij zijn terugkeer in Athene (in 387 v. Chr.) stichtte hij een studiegemeenschap, de Akademeia, waarvan hij de onbetwiste leider zou blijven tot zijn dood. Aristoteles werd zijn belangrijkste leerling. Plato overleed in circa 347 v. Chr.

De allegorie van de grot

Zie Allegorie van de grot voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De beroemdste passage in Plato’s werk, de allegorie van de grot, bevindt zich in "De Staat". In allegorische vorm zet Plato er zijn opvattingen uiteen over het mens-zijn, en vooral over de menselijke kennis, in hun relatie tot de realiteit als geheel. Stel je een grote grot voor, zegt hij, die met de buitenwereld verbonden is door een gang, zo lang dat er geen daglicht in de grot valt. Er zit een rij gevangenen met hun rug naar de ingang, en ze kijken naar de achterwand van de grot. Hun ledematen en halzen zijn zo vastgeketend, zodat ze hun hoofden niet kunnen bewegen en noch elkaar, noch zichzelf kunnen zien: alleen de wand voor zich kunnen ze zien. Ze hebben hun hele leven zo gezeten en kennen niets anders.

            Impressie van Plato's grotvergelijking

   Impressie van Plato's Grotvergelijking

 
 

 

 

 

Achter hen bevindt zich een laaiend vuur. Tussen hen en dat vuur is een manshoge muur en aan de andere kant van die muur lopen mensen met dingen op hun hoofd heen en weer. De schaduwen van die dingen vallen door het vuur op de wand waar de gevangenen tegenaan kijken, die ook de stemmen weerkaatst van hen die die dingen dragen. Het enige dat de gevangenen in hun leven waarnemen, zegt Plato, zijn schaduwen en echo’s. Ze zouden denken dat schaduwen en echo’s de realiteit vormen en over de waarneming van die “realiteit” zouden hun gesprekken gaan.

Als een gevangene zijn ketenen zou kunnen afschudden zou hij door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn, dat het alleen al pijnlijk voor hem zou zijn om zich om te draaien en bovendien zou het vuur hem verblinden. Hij zou volkomen in de war raken en zich weer willen omkeren naar de wand der schaduwen, naar de realiteit die hij begrijpt. Als hij uit de grot naar het felle zonlicht gesleurd zou worden, zou hij pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Als hij eenmaal gewend zou zijn aan de bovenwereld en daarna terugkeerde in de grot, zou de duisternis hem weer tijdelijk verblinden. Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo’s verwijst.

Plato leert ons met deze allegorie dat we zijn opgesloten in ons eigen lichaam, dat onze medemensen net zulke gevangenen zijn en dat niemand in staat is het eigen wezenlijke zelf of dat van een ander te kennen. We nemen geen realiteit waar, maar alleen wat in onze geest is.

Zijn belangrijkste werken

Plato is een van de weinige Griekse schrijvers uit de klassieke periode waarvan het integrale gepubliceerde werk bewaard is gebleven.

Hij onderscheidt zich van vroegere en latere denkers door het schrijven van dialogen, waarin levende personen met elkaar van gedachten wisselen over een concrete situatie (vaak genoemd naar een van de gesprekspartners). Hij verkoos deze dialoogvorm boven de theoretische uiteenzetting: zo verhoogt hij de levendigheid van zijn werk en voorkomt hij ook het gevaar wereldvreemd te worden. Hij wilde immers zijn wijsgerige inzichten verspreiden over een ruim publiek, want alleen de filosofie leidt volgens hem tot het ware geluk. Daaruit volgt echter ook dat hij zijn inzichten nergens uitvoerig en systematisch uiteenzet.

Ondanks het feit dat hij zich sceptisch uitliet over de waarde van het geschreven woord, zijn zijn dialogen in sierlijke en verzorgde taal geschreven. Hij was een begenadigd stilist, en zijn werk vormt een van de onbetwiste hoogtepunten van de wereldliteratuur.

Een genre dat een uitzonderlijk belangrijke en paradoxale plaats inneemt binnen de dialogen van Plato is de mythe Aan de ene kant zette hij zich af tegen de traditionele, antropomorfistische mythen zoals die door een Homeros werden overgeleverd (zie De Staat). Aan de andere kant maakte hij er vaak zelf gebruik van. Zo laat hij Protagoras in de gelijknamige dialoog zijn mening ("deugd is aanleerbaar") staven door middel van de mythe van Prometheus en Epimetheus. In De staat maakt Plato zijn bedoeling met mythen duidelijk: de mythe is een waardevol leermiddel voor de jongere generaties, maar moet gezuiverd worden van alle ideeën en onderwerpen die tot ondeugd kunnen aanzetten (zo zijn de buitenechtelijke relaties van Zeus niet echt een voorbeeld voor de jeugd, en mogen zij dus niet verteld worden).

 

     Terug